Doorsnee wordt er in alle Europese lidstaten op eenzelfde wijze gesproken over pensioenen. Het drie pijlersysteem vormt de basis van alle pensioenstelsels, en behelst zowel publieke als private systemen. Wat houden de drie pijlers in, en binnen welke pijler is aanvullend pensioensparen relevant?
Grosso modo kan het pensioensysteem opgedeeld worden over drie categorieën. Elk van de categorieën of pijlers is sterk verwant met haar juridische basis. Daarenboven is elke pijler verbonden met een eigen reglementering en impact van publieke overheden. De drie pijlers waarvan sprake zijn: de basis systemen (wettelijke systemen), beroepsgerelateerde systemen en individuele pensioenplannen.
De pijlers
1. De eerste pijler: de wettelijke (sociale zekerheid) systemen. Deze systemen worden voorzien door de wet, hebben een vergoedende aard en beogen meestal alle categorieën van burgers. De wettelijke systemen worden gefinancierd door middel van belastingen of sociale zekerheidsbijdragen. Vaak beogen ze een deel van het verdienvermogen van burgers tegenover de actieve carrière te vergoeden. Veel ouderen klagen er immers over dat een pak minder inkomsten genieten wanneer ze op pensioen gaan. Binnen het eerste pijlersysteem wordt gelet op zijn algemeen karakter het meeste gewerkt met DB-toepassingen (Defined Benefits, lees vasteprestatieregelingen).
Bijvoorbeeld: in België ontvangt eenieder vanaf een welbepaalde leeftijd een pensioen berekend op basis van een aantal berekeningselementen. Dit pensioen is bij wet voorzien en vindt toepassing zodra iemand aan de voorwaarden voldoet. Het gaat om een zogenaamd eerste pijlerpensioen.
2. De tweede pijler: de beroepsgerelateerde sociale zekerheidssystemen. Beroepsgerelateerde sociale zekerheidssystemen zijn gelinkt aan een arbeidsrelatie en worden hetzij bij cao, hetzij door de werkgever individueel voorzien. Het tweede pijlersysteem heeft een aanvullend karakter tegenover het eerste pijlersysteem. Hoewel tweede pijlersystemen verplicht of als quasi verplicht kunnen beschouwd worden, blijft het initiatief bij de individuele werkgever. Een werkgever kan niet verplicht worden, tenzij een cao anders bepaald, om aanvullend pensioensparen vanuit de onderneming te doen.
Bijvoorbeeld: NV XXX is in België marktleider. Om zijn sterke positie te behouden besluit de onderneming de kaderleden een aanvullend pensioensparen aan te bieden. De NV XXX zal naast het huidige loon een maandelijks bedrag aan de verzekeraar storten.
3. De derde pijler: individuele pensioenplannen. Het gaat om het zogenaamde “appeltje voor de dorst later” dat ouderen zelfstandig voorzien. Ouderen gaan aan aanvullend pensioensparen doen bij hun bank of verzekeringsagent. Het de derde pijlersysteem wordt gekenmerkt door twee zaken: de afwezigheid van een beroepslink, en de beschikkingsvrijheid van het individu om al dan niet aan pensioensparen te doen. Een individu kan niet verplicht worden om aan individueel pensioensparen te doen. Individuele pensioenplannen kennen een grote verscheidenheid aan verschijningsvormen: investeringsfondsen, levensverzekeringen, hybride overeenkomsten waarbij het spaarbedrag zowel bestaat uit een gedeelte beroepsgerelateerde stortingen en een gedeelte individueel sparen bestaat, etc.
Bijvoorbeeld: Jos is 35 jaar en begint al na te denken over zijn oude dag. Om niet in financiële moeilijkheden op het moment van pensionering te komen, besluit hij aan individueel pensioensparen te doen. Jos stort maandelijks een bedrag aan de verzekeraar, welke uiteindelijk bij zijn pensionering een bedrag zal uitkeren.